Column Opzij, december 2009


De verhouding van het feminisme tot mannen is altijd een lastige geweest.

Om de ogen te openen voor al die ook geniepige manieren waarop vrouwen er onder worden gehouden werden mannen een tijdlang gezien als het Kwaad: als onderdrukkers, als de vijand met wie je je maar beter niet kon inlaten. De agressiefste variant van deze royale verkettering was de SCUM, de Society for Cutting Up Men. Dit werd, ter geruststelling, nauwelijks in praktijk gebracht, de mannelijke werkelijkheid bleek toch niet in zijn totaliteit verwerpelijk, en met de soort werd gewoon verder geleefd. Maar niet zonder de talrijke gevechten over de machtsverhouding en de taakverdeling die in die periode in vele toonaarden, zachtaardig en hardhandig, gevoerd werden. En die niet zonder gevolgen bleven: afgezien van de hausse aan echtscheidingen betraden vrouwen de publieke ruimte, werd hun stem hoorbaarder, en telden ze meer mee. Over de zegeningen van de tweede feministische golf zal ik het nu verder niet hebben: het gaat om mannen en wat ‘wij’ van ze vonden en met ze deden; of niet meer wilden doen.

In die anti-man stemming uit die tijd heb ik me nooit kunnen vinden. Ik had teveel goede ervaringen met mannen – vader, minnaars, echtgenoten- om ze zo categorisch in de ban te doen, en ik heb me nooit thuis gevoeld bij deze manieren van denken - discriminerend en demoniserend –, niet in de wetenschap noch in het leven. Deze felheid was ook maar kortstondig; zo zette de aangekondigde baarstaking niet echt door, ook omdat het dan weer vrouwen zelf het hardst trof. Je zou achteraf kunnen zeggen dat de leer hier sterk afweek van de praktijk, maar ik weet nog wel dat ik in die tijd geen man wilde zijn. Het gold in die tijd toch als een verwerpelijke soort.

En nu? Studenten kijken me met grote ogen aan als ik hierover vertel: ze worden verontwaardigd (de jongens) of giechelig (de meisjes) en ik voel me alsof ik uit de middeleeuwen kom stappen. Ze vinden al die aandacht voor vrouwen en hun identiteit overdreven, ze vinden dat mannen er bekaaid afkomen en dat de mannelijke identiteit net zo goed een probleem is. Waar ze gelijk in hebben: het sterker worden van de positie van vrouwen betekent een inschikking van mannen en een verwarring over wat ze moeten doen en wie ze moeten zijn. moeten ze vooral meer gaan zorgen, of toch eigenlijk die krachtige man zijn met overzicht en overwicht, de mannelijke man, wat dat ook mag inhouden?

De jongere generatie denkt en is al weer anders – de grotere gelijkheid is voor hen vanzelfsprekend- en begrijpt voor een deel niet waar wij het over hebben. Mannen zijn voor hen in eerste aanleg bondgenoten, geen vijanden. Op dat punt voel ik me meer met hen verwant dan met vroegere feministische hardliners. Maar hun denken is soms zo individualistisch: wat je doet is eigen keuze, en dus ook eigen schuld als het tegenzit. Ons oog voor hoe macht werkt en doorwerkt lijkt al weer vervaagd. En dat oog moet wel helder blijven, want die patronen zijn taai en vaak sluipend.